Milieuproblematiek in de ČSSR (3): de milieubeweging en de staat

De vorige twee blogs gingen over de milieuproblematiek in het communistische Tsjechoslowakije (ČSSR) en over de rol van de staat bij het ontstaan daarvan. Dit derde en laatste blog gaat over wat burgers hebben ondernomen om milieuproblemen aan de kaak te stellen en hoe de Communistische Partij van Tsjechoslowakije (CPTsj) daarop reageerde.

Engagement onder staatscontrole

De CPTsj was in 1948 aan de macht gekomen en had in 1951 alle niet-partijgebonden verenigingsactiviteiten verboden. Daarmee werd de Tsjechoslowaakse traditie van georganiseerde natuurbeleving, natuurstudie en natuurbescherming onderbroken. De Praagse bioloog Otakar Leiský, die op zijn zaterdagse wandelingen in de natuur een steeds groter gezelschap achter zich aankreeg omdat hij zo boeiend over de omgeving kon vertellen, besloot in 1957 om natuurstudiekampen voor jongeren te gaan organiseren. Om vervolging door de autoriteiten te voorkomen moest hij zijn initiatief een legale status geven. Het oprichten van een nieuwe organisatie was echter niet toegestaan, en hij wilde zich niet aansluiten bij de socialistische jeugdbond. Leiský bracht zijn activiteiten daarom onder bij een andere bestaande organisatie, het prestigieuze Nationaal Museumgenootschap. Zo ontstond in 1958 als nieuwe tak van het museumgenootschap de eerste natuurorganisatie in de ČSSR: de Sbor ochrany přírody (Natuurbeschermingskorps) met het motto poznej a chraň (leer kennen en bescherm) (Jehlička en Smith 2007).

In november 1969 registreerde het natuurbeschermingskorps zich als onafhankelijke organisatie, los van het Nationaal Museumgenootschap, onder de naam Tis – Svaz pro ochranu přírody a krajiny (Taxusboom – Bond voor de Bescherming van Natuur en Landschap). Dit was mogelijk vanwege de verworvenheden van de Praagse Lente, die na de Sovjetinterventie van augustus 1968 niet meteen allemaal waren verdwenen. Volgens Vaněk (1996: 34) was Tis de enige organisatie in de ČSSR die in haar statuten niet verwees naar de leidende rol van de communistische partij in de maatschappij. Tis zette de natuurbelevingsactiviteiten zoals wandelen en kanoën, en de natuureducatie voort. Maar daarnaast ging de organisatie zich bemoeien met het milieubeleid van de regering. Zo verzette de bond zich tegen plannen van de regering voor de bouw van stuwdammen. Het ledental van de bond nam toe tot 16.000, uiteenlopend van jongeren tot wetenschappers en bosbeheerders. De regering begon het onafhankelijke Tis als een bedreiging te zien.

In 1979 dwong de regering Tis om zich op te heffen. Argumenten waren dat de organisatie een slechte invloed had op de jeugd en onvoldoende politieke betrokkenheid. De regering richtte als opvolger van Tis de organisatie ČSOP op (Český svaz ochránců přírody, Tsjechische Bond van Natuurbeschermers), naar het model van de in Slowakije in 1969 ontstane SZOPK (Slovenský zväz ochrancov prírody a krajiny, Slovaakse Bond van Natuur- en Landschapsbeschermers) die, anders dan Tis, wèl de leidende rol van de communistische partij in de samenleving onderschreef. De taak die de autoriteiten de ČSOP gaven was het ontwikkelen van “ideologisch-educatieve en propagandistische activiteiten met het doel om de massa’s te winnen voor natuurbehoud en milieubescherming in overeenstemming met de partijlijn” (Vaněk 1996: 32-34, 40-41). Eind jaren ’80 had de ČSOP 900 lokale afdelingen en 28.000 leden (Vaněk 2004).

Inmiddels was er in 1974 ook een andere natuurorganisatie opgericht: Brontosaurus. Deze beweging was een initiatief van jonge onderzoekers van het Instituut voor Landschapsecologie van de Tsjechoslowaakse Academie van Wetenschappen. Aanleiding hiervoor was dat deze onderzoekers bezorgd waren dat ze, wegens het geringe aantal medewerkers van het instituut dat lid was van de communistische partij, gedwongen zouden worden tot partijlidmaatschap. Om toch politiek engagement te tonen, stelden zij de Socialistický svaz mládeže (SSM, de Socialistische Jeugdbond) voor om een natuursectie op te richten waar ze wel lid van zouden willen worden. De SSM was blij met het initiatief omdat Brontosaurus het ledental flink deed toenemen. In de jaren ’80 waren er 10.000 vrijwilligers actief. Brontosaurus organiseerde vooral vakantiekampen waarin natuuronderhoud en onderhoud van historische monumenten als kasteelruïnes werd gedaan (Vaněk 1996: 36-37). De Slowaakse pendant van Brontosaurus was Strom života (Levensboom) en ontstond in 1979 (Snajdr 2008: 41).

Vaněk (2004) veronderstelt dat de Tsjechoslowaakse regering de natuurorganisaties oprichtte om het engagement van burgers met natuur- en milieubescherming onder controle te kunnen houden en spontaan activisme te voorkómen. De regering-Husák had in de jaren ’70 niet alleen moeten optreden tegen Tis, maar ook tegen ander milieuactivisme dat tijdens de Praagse Lente was ontstaan. Zo belandde de uit Noord-Bohemen afkomstige student Ivan Dejmal in 1970 voor twee jaar in de gevangenis omdat hij een milieugroep had opgericht aan de Landbouwuniversiteit in Praag (Shriver en Adams 2010).

Een andere reden voor de staat om de natuurorganisaties op te richten was dat deze publiekelijk steun konden verlenen aan van staatswege geïnitieerde projecten (als de bouw van stuwdammen) die schadelijk waren voor de natuur (Vaněk 1996: 41). Verder was de oprichting van de natuurorganisaties een uitvloeisel van de ondertekening door Tsjechoslowakije van de Helsinki-akkoorden, gesloten op de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa in 1975, waarin de West- en Oost-Europese landen zich ook verplichtten tot zorg voor het milieu (Vaněk 2004). Een andere reden voor de oprichting van de natuurorganisaties zal zijn geweest dat de regering vrijwilligers nodig had voor het onderhoud van het in de jaren ’60 en ’70 sterk toegenomen aantal nationale parken en beschermde landschappen (Moravec 2009).

Officiële organisaties als broedplaatsen van milieuactivisme

De natuur, dat waar de ČSOP en de SZOPK zich mee bezig hielden, was -zo meende de CPTsj- apolitiek en daardoor risicoloos. Beide organisaties werden daarom niet verplicht om zich aan te sluiten bij het Národní fronta Čechů a Slováků (Nationaal Front van Tsjechen en Slowaken), wat in principe de norm was voor alle organisaties in de ČSSR (zoals bijvoorbeeld ook voor filatelistenclubs en sportverenigingen). De CPTsj, die de cultuur in principe volledig wilde beheersen, voelde blijkbaar niet de behoefte om het bereik van de natuurbeleving volledig onder controle te houden. Hiermee “gaf de staat een klein deel van haar totalitaire zelf op” (Snajdr 2008: 46-47, 65-66; Vaněk 1996: 35). Maar risicoloos voor de autoriteiten zouden de natuurorganisaties niet blijken te zijn. Binnen de relatief vrije ruimte van deze organisaties grepen Tsjechoslowaakse burgers de kans om zich ook met de cultuur bezig te houden.

Met de oprichting van de natuurorganisaties had de staat engagement voor natuur en milieu gelegitimeerd. De organisaties droegen bij aan een groter milieubewustzijn onder de leden en bij de bevolking. Veel van de centrale personen in de latere milieubeweging geven aan dat de natuurkampen waaraan ze in hun jeugd deelnamen een bepalende rol hadden gespeeld in hun vorming (Jehlička en Smith 2007). Binnen en rond de organisaties ontstonden vriendschappen en netwerken van burgers, waaronder veel wetenschappers, die zich zorgen maakten over de toenemende ernst van de milieuproblematiek. Ook deden burgers binnen de organisaties ervaring op met zelforganisatie en werden er in een vertrouwelijke, kameraadschappelijke sfeer maatschappelijke problemen besproken en opvattingen die in strijd waren met de partijlijn (Carmin en Jehlička 2005). De organisaties vormden daarmee een broedplaats voor gecoördineerd activisme: men hield zich niet alleen met kleinschalige zaken bezig (vogels tellen, bomen planten en leerpaden aanleggen in een bepaald natuurgebied) maar ging zich ook bekommeren om grootschalige problemen zoals lucht- en watervervuiling.

In Slowakije speelde een specifieke afdeling van de SZOPK in Bratislava een centrale rol bij het ontstaan van milieuactivisme. De afdeling ZO6 (Základná organizácia 6, Basisorganisatie 6) was in 1977 opgericht en hield zich bezig met het restaureren van vervallen traditionele boerderijen en andere symbolen van de Slowaakse cultuur die bedreigd werden door verwaarlozing of afbraak. Binnen deze afdeling ontstond een open discussiecultuur over milieuproblemen en andere maatschappelijke en ethische kwesties. Dit trok behalve natuurbeschermers en geïnteresseerden in het cultureel erfgoed ook dissidente schrijvers en andere critici van het regime aan. In 1986 was de afdeling uitgegroeid tot honderden leden die, zo schrijft Snajdr (2008: 66-73), in ZO6 een informele, egalitaire en vrije ruimte vonden die elders in de maatschappij ontbrak, waarin mensen betrokken waren bij de maatschappij en durfden te zeggen wat ze vonden. ZO6 was “een eiland in de grijze wereld van de normalisatie”. Terwijl het Tsjechische Charta 77 een netwerk van vervolgde dissidenten was, was het Slowaakse ZO6 een officiële organisatie die zich desalniettemin met dissidente activiteiten kon bezighouden doordat de staatscontrole op de SZOPK als natuurorganisatie minimaal was. De leden van ZO6 vormden in Slowakije in de jaren ’80 de anti-elite van de socialistische cultuur (Snajdr 2008: 65-67).

Om het belang van het zich ontwikkelende milieuactivisme te kunnen duiden moeten we ons nog even realiseren dat een belangrijke tactiek van de Tsjechoslowaakse regering bij de omgang met de milieuproblematiek de volgende was: het voor de bevolking verborgen houden van informatie over de ernst van de problematiek (Vaněk 1996: 66). Lange tijd werkte deze tactiek. Zelfs in het zwaarvervuilde Noord-Bohemen geloofden veel arbeiders dat de slechte luchtkwaliteit “normaal was”, dat de mensen zich er geen zorgen over hoefden te maken en dat de partij er alles aan deed om haar te verbeteren (Glassheim 2006). Het prille activisme richtte zich tot medio jaren ’80 dan ook vooral op het verzamelen en verspreiden van informatie over de milieuproblemen.

Barsten in de controle en de geloofwaardigheid van de staat

Milieuactivisme in het Tsjechische deel van het land had een voedingsbodem in bepaalde afdelingen van de natuurorganisaties ČSOP en Brontosaurus, maar uitte zich in eerste instantie in verbanden buiten de beide organisaties. Twee belangrijke verbanden waren Charta 77 en de Ekologická sekce (Ekologische Sectie) van het Biologisch Genootschap van de Tsjechoslowaakse Academie van Wetenschappen.

De genoemde Ekologická sekce was opgericht in 1978 door enkele tientallen wetenschappers uit verschillende disciplines (waaronder de in het eerste blog aangehaalde Bedřich Moldan en Josef Vavroušek) en groeide eind jaren ’80 naar 400 leden. De Ekologická sekce organiseerde lezingen en discussies over ecologie en milieu waaraan zowel ecologen als bestuurders deelnamen (maar niet het publiek). De discussies verbreedden zich allengs naar de samenhang tussen milieuproblemen en het gevoerde economische beleid en de politiek (Vaněk 1996: 39-40). Er ontstond geheime samenwerking met de dissidente beweging Charta 77. Vanaf begin jaren ’80 besteedde Charta 77 in haar ondergronds verspreide periodiek Informace o Chartě 77 (Informatie over Charta 77) geregeld aandacht aan milieuproblemen. Belangrijke trekker hiervan was de eerdergenoemde Ivan Dejmal, die een van de eerste ondertekenaars van Charta was. Ook schreef Charta 77 open brieven aan de regering over de milieusituatie (Vaněk 1996: 71-74). Een van de belangrijkste acties van Charta 77 op milieugebied was het eind 1983 verspreiden van een rapport over de alarmerende milieusituatie en gerelateerde gezondheidsproblemen in het land. Dit rapport, getiteld Rozbor ekologické situace v Československu (Onderzoek naar de ecologische situatie in Tsjechoslowakije), was in opdracht van de staat geschreven door de Ekologická sekce. De staat wilde dit rapport geheimhouden, maar van de 20 gemaakte kopieën bestemd voor de communistische leiders is er één in handen gespeeld van Charta 77, die het rapport in december 1983 publiceerde in Informace o Chartě 77. Bovendien smokkelde Charta 77 het rapport het land uit. Dit leidde begin 1984 tot publicatie van delen van het geheime rapport in West-Europese kranten als Le Monde en Tageszeitung, en uitzendingen van Radio Free Europe over de milieusituatie in Tsjechoslowakije (Vaněk 1996: 68-69).

Het bekendworden van de onderzoeksresultaten uit dit rapport in binnen- en buitenland stelde de Tsjechoslowaakse regering, die het lekken van het rapport als “een aanval” van de Ekologická sekce “op de fundamenten van de socialistische staat” beschouwde, voor een probleem. Het onderzoek toonde namelijk aan dat de communistische partij faalde als het ging om de bescherming van het milieu en de bevolking, en dat dissidenten beter op de hoogte waren van de problematiek in het land dan de partij zelf. Het aantoonbaar falen van het (communistische) systeem schaadde de legitimiteit van het bewind. Omdat het rapport geschreven was door wetenschappers, en de communistische ideologie een groot respect voor de wetenschap heeft, kon de staat zich er niet makkelijk van distantiëren met retoriek als zou het gaan om een actie van staatsvijanden. Voor het ontkennen van de beschreven milieuproblemen waren deze trouwens ook simpelweg te evident aanwezig. Voor het treffen van zware disciplinaire maatregelen tegen de wetenschappers in kwestie was het te laat en dit was ook niet te doen omdat het om zo’n grote groep wetenschappers in zo’n groot aantal overheidsonderdelen ging dat dat internationaal teveel de aandacht zou trekken. Ook was het pijnlijk voor de regering dat het lekken van het rapport liet zien dat de communistische partij niet (meer) in staat was om gevoelige informatie voor de bevolking en voor het buitenland geheim te houden: er waren barsten ontstaan in de muren (Vaněk 1996: 70).

Een grote barst in de geloofwaardigheid van de federale regering ontstond voorjaar 1986 in de nasleep van de kernramp in Tsjernobyl in de aan Slowakije grenzende Sovjetrepubliek Oekraïne. Terwijl de Tsjechoslowaakse media de bevolking in eerste instantie niet informeerden en in tweede instantie op de mouw trachtten te spelden dat er niets aan de hand was, stemden de Tsjechoslowaken hun radio’s massaal af op Radio Free Europe en de BBC waar ze andere informatie kregen over de verspreiding van de radioactiviteit, en vernamen dat andere landen (waaronder ook Polen en Hongarije) wèl maatregelen namen om de bevolking te beschermen. De Tsjechoslowaakse televisie echter toonde op 9 mei 1986 (twee weken na de ramp) beelden van de omgeving van Tsjernobyl waarop te zien was dat het kolchoze-leven zijn gewone gang ging, en de Oekraïense bevolking de groenten van het veld at zelfs zonder ze te wassen (Vaněk 1996: 80-85).

Openlijke dissidentie

In Slowakije werd in 1986 binnen de genoemde SZOPK-afdeling ZO6 het plan opgevat om een rapport uit te brengen over de problemen in en rond de stad en over mogelijke oplossingen. Een jaar lang werd er in het geheim aan gewerkt door leden van ZO6 en tientallen deskundigen. ZO6 bedacht een truc om met het rapport de censuur te kunnen omzeilen. De inhoud van officiële publicaties zoals het maandblad van de SZOPK moest ter controle voorgelegd worden aan het Ministerie van Cultuur om een goedkeuringsnummer te krijgen en gedrukt te mogen worden. Om deze procedure te vermijden werd het rapport gepubliceerd als zijnde een bijlage bij de notulen van een gezamenlijke vergadering van de afdelingen ZO6 en ZO13. Notulen hoefden namelijk niet door de censuur. En omdat het om de notulen van een afdelingsvergadering ging, hoefden ze ook niet door het bestuur van de SZOPK goedgekeurd te worden. De “notulen” kregen, geïnspireerd door Gorbatsjovs glasnost (openheid, die bij de Tsjechoslowaakse regering niet aansloeg), de titel Bratislava/nahlas (Bratislava/hardop). Het boekje van tachtig pagina’s werd in oktober 1987 in een oplage van drieduizend exemplaren gedrukt, en verspreid door stapeltjes bij kiosken en café’s neer te leggen. In het boekje werden de namen van de 23 auteurs en de meer dan 40 geraadpleegde deskundigen vermeld. De inhoud was opwindend voor de burgers van Bratislava omdat op meedogenloze wijze de waarheid werd verteld over de problemen in de stad: niet alleen over de luchtvervuiling en de volksgezondheid, maar ook over het gebrek aan ziekenhuisbedden en andere voorzieningen en over de slechte staat van de woonflats en van het sociale milieu. Hoewel de auteurs niet expliciet de communistische machthebbers als schuldigen aanwezen, toonde Bratislava/nahlas in de woorden van Snajdr (2008: 74-79) “dat de socialistische wereld geen geordende en doelmatige maatschappij was, maar een sociale en ecologische ramp die niet alleen ongeordend maar ook regelrecht gevaarlijk was voor het menselijke leven”.

Het regime bekritiseerde de auteurs als “vijanden van het socialisme” en bestreed de inhoud van het rapport. Omdat de auteurs veelal bekende persoonlijkheden waren, en omdat de problemen die in Bratislava/nahlas beschreven werden voor iedere inwoner van Bratislava herkenbaar waren, droeg de reactie van de regering ertoe bij dat de regering zelf aan geloofwaardigheid inboette. De status van de leden van ZO6 ontwikkelde zich daarentegen van anti-elite tot de moedige vertegenwoordigers van de bredere Slowaakse samenleving. ZO6 kreeg een morele leiderschapsrol en trok steeds meer geïnteresseerde burgers. ZO6 groeide tussen 1985 en 1988 van 250 naar 600 leden, en de SZOPK van 13.000 naar 28.000 (Snajdr 2008: 79-81).

De aarzelende reactie van het regime op de acties van de Ekologická sekce in Tsjechië en van de SZOPK in Slowakije, het verlies aan geloofwaardigheid van de communistische partij vanwege de uit de hand lopende milieuproblematiek, en de opkomst van glasnost en perestrojka in de Sovjet-Unie gaven de milieuactivisten moed. Zij probeerden de grenzen verder op te rekken. Verschenen kritische artikelen over het milieu tot dan toe alleen in met schrijfmachine en doorslagvellen gemaakte samizdat-uitgaven met een relatief kleine lezersschare, nu ging ook het officiële tijdschrift Nika van de Praagse afdeling van de ČSOP gevoelige artikelen over de milieuproblematiek schrijven. Deze artikelen werden veelal geschreven door leden van de Ekologická sekce, soms onder pseudoniem. Nika had met 7.000 abonnees een veel groter bereik dan de samizdat-bulletins, ook omdat iedereen dit tijdschrift durfde te lezen terwijl het daarentegen riskant was om met een samizdat-periodiek gesnapt te worden. Het belang van de artikelen in Nika was er ook in gelegen dat de regering de inhoud daarvan minder makkelijk in diskrediet kon brengen. Nika was tenslotte een officieel toegestaan tijdschrift. De regering probeerde de redacteuren en auteurs tot de orde te roepen en nam allerlei maatregelen zoals inperking van de verschijningsfrequentie, maar ging niet over tot een verbod (Vaněk 1996: 75-77). Ook het blad Ochranca prírody van de SZOPK in Bratislava werd in een steeds grotere oplage gedrukt, werd steeds dikker en werd een platform voor open discussies over sociale transformatie waarin openlijk werd gevraagd om prestavba (herstructurering) (Snajdr 2008: 84-85). Vaněk (1996: 86) beschouwt het op deze wijze breder beschikbaar komen van informatie over de milieuproblematiek als een cruciale factor voor het langzamerhand gemobiliseerd raken van de tot dan toe lethargische bevolking.

Charta 77 organiseerde in februari 1987 in Praag haar eerste publieke forum, met als thema milieu, waaraan 50 personen deelnamen. Op dit forum werd overwogen om een organisatie op te richten vergelijkbaar met de Výbor na obranu nespravedlivě stíhaných (VONS, Comité ter Verdediging van Onterecht Vervolgden) die op zou komen voor burgers en gemeenten die getroffen werden door milieuverontreiniging. In plaats daarvan besloot Charta 77 om deze benadeelden te helpen door te publiceren over milieu-initiatieven elders waar ze van konden leren, zowel in Informace o Chartě 77 als in een nieuwe samizdat-uitgave Ekologický bulletin, uit te geven door het nieuw op te richten Ekologické forum. Dit maandelijkse bulletin, dat begon in september 1987 en dat verscheen in een oplage van 200 tot 300 stuks, kon artikelen publiceren die voor het officiële tijdschrift Nika, dat op de rand van het toelaatbare balanceerde, te ver gingen (Vaněk 1996: 96-98).

Publieke debatten en petities

Debatten als actiemiddel kregen vanaf 1987 een groeiende populariteit. Middels de debatten probeerden de milieuactivisten verder te gaan dan alleen informeren. Zij poogden nu ook het regeringsbeleid te beïnvloeden dat de milieuproblemen veroorzaakte. Er werden debatten georganiseerd bij het jaarlijkse festival Ekofilm in Ostrava, en Brontosaurus organiseerde publieke discussiefora in Brno en andere steden. Vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden waren geneigd naar zulke debatten te komen omdat ze er hun populariteit mee konden vergroten (Vaněk 1996: 78, 94). In juni 1989 bracht zelfs de Tsjechische milieuminister een bezoek aan een internationale milieuconferentie voor jongeren in Zuid-Bohemen, georganiseerd door Brontosaurus en Strom života in samenwerking met buitenlandse organisaties als het Nederlandse Milieukontakt Oost-Europa (Tickle en Vavroušek 1998).

In februari 1987 organiseerden burgers uit de Noord-Boheemse stad Chomutov een petitie voor maatregelen tegen de luchtvervuiling die door 300 mensen werd ondertekend. De staat verwierp deze petitie op grond van de claim dat de namen verzonnen zouden zijn. Dat de staat deze keer echter niet hard ingreep (in 1985 waren de initiatiefnemers van een Noord-Boheemse milieugroep nog gearresteerd en bedreigd met lange gevangenisstraffen) en tegelijkertijd wel meende te moeten reageren op de petitie toonde dat het regime verder verzwakt was en haar autoriteit verloor. In 1987 en 1988 volgden meer petities in andere delen van het land, georganiseerd door nieuw opgerichte burgerinitiatieven, soms met de steun van Charta 77 en allengs ook met medewerking of zelfs op initiatief van lokale afdelingen van de formele natuurorganisaties. Tegen de aanleg van een stuwdam bij Křivoklát in Bohemen, tegen het Slowaaks-Hongaarse stuwdamproject Gabčíkovo-Nagymaros in de Donau, tegen de sloop van het Noord-Boheemse Jezeří-kasteel wegens de uitbreiding van de bruinkoolwinning, tegen de bouw van een autoweg door het Stromovka-park in Praag, tegen de bouw van een monument in het Lužánky-park in Brno, en samen met Poolse activisten vóór het beschermen van het Reuzengebergte op de grens van beide landen o.a. door de luchtvervuiling aan te pakken. Dat een aantal van deze milieu-activiteiten succesvol was had als bij-effect dat mensen bemoedigd werden om zich uit te spreken. Dit resulteerde in 1988 in Bohemen en Moravië in de oprichting van een veelheid aan nieuwe milieuorganisaties, vaak door jongeren (Vaněk 1996: 88-96).

Burgers gaan de straat op

Op 29 mei 1989 werd de eerste milieudemonstratie gehouden, in het centrum van Praag, terwijl er in de stad een internationale regeringsconferentie over het milieu plaatsvond. De groep demonstranten bestond uit 30 moeders en 50 kinderen en noemde zich Pražské matky (Praagse moeders). Ze hadden kinderwagens en kinderen bij zich opdat de politie niet zou weten hoe te reageren: waterkanonnen, traangas en knuppels konden niet tegen babies ingezet worden. De demonstranten vroegen om openheid over de ernst van de luchtvervuiling en voorbijgangers tekenden in groten getale hun petitie (Vaněk 1996: 121-122). Deze demonstratie vergrootte het zelfvertrouwen van de burgers om in actie te komen nog verder: als het om het milieu ging was de staat kwetsbaar en kon je het regime blijkbaar zonder al te groot gevaar bekritiseren waarbij je ook nog eens de openlijke steun van een groot deel van het publiek kreeg (Shriver en Adams 2010). In Praag organiseerden nieuwe milieugroepen vanaf juni 1989 wekelijks demonstraties met al snel honderden deelnemers tegen de bouw van een autoweg door het Stromovka-park. De mensen waren niet bang meer, ondanks de aanwezigheid van agenten van de veiligheidsdienst, die af en toe bruut optraden met honden en knuppels, en dreigden met boetes en gevangenisstraffen. Op 5 november 1989 kwamen er zelfs tweeëneenhalfduizend betogers op de been in het park (Vaněk 1996: 126).

Begin november 1989 waren in Noord-Bohemen de weersomstandigheden zodanig dat alle rookgassen onder het Ertsgebergte bleven hangen waardoor de luchtvervuiling ondraaglijk werd. Op zaterdag 11, zondag 12 en maandag 13 november 1989 werden er in dichte smog demonstraties in de stad Teplice gehouden met rond de duizend deelnemers, die spandoeken droegen met teksten als Chceme čistý vzduch! (Wij willen schone lucht) en Chceme zdravé děti! (Wij willen gezonde kinderen). Dit waren de eerste grote demonstraties buiten Praag. Op zaterdag was de politie nog totaal verrast. Op zondag zette zij honden en waterkanonnen in. Op maandag 13 november echter zegden de plaatselijke autoriteiten toe dat zij op 20 november een open dialoog zouden organiseren in het plaatselijke ijsstadion. Een open dialoog georganiseerd door de autoriteiten was een unicum in de ČSSR. Vervolgens waren er op 15, 16 en 17 november demonstraties in andere Noord-Boheemse steden, waarin de demonstranten lieten weten dat de demonstraties pas zouden stoppen als de autoriteiten bevredigend zouden reageren op hun eis voor schone lucht. Toen de dialoog in het ijsstadion tussen de autoriteiten van het district Teplice en vijfduizend burgers plaatsvond, was de Fluwelen Revolutie inmiddels volop aan de gang (Vaněk 1996: 131-133).

Waardoor was het milieuactivisme mogelijk geworden en waartoe leidde het?

De ruimte in de ČSSR voor milieuactivisme was ontstaan in de jaren ’80. Carmin en Hicks (2002) beschrijven hoe Tsjechoslowakije in de jaren ’70 nog een stabiele autoritaire staat was waarin zulke ruimte ontbrak. Met name door de veranderingen in de Sovjet-Unie vanaf 1985 onder Gorbatsjov nam de dreiging van repressie af. In het model dat Carmin en Hicks hanteren verandert de ČSSR in de jaren ’80 in een instabiele autoritaire staat, gekenmerkt door een inconsistente uitoefening van controle en een wisselende geneigdheid tot onderdrukking.

De milieubeweging maakte gebruik van deze instabiliteit en droeg bij aan het ontstaan en vergroten van barsten in de staatsmacht. We hebben een aantal factoren besproken die bijdroegen aan de opkomst en de omvang van juist milieuactivisme aan het eind van de jaren ’80. Omdat de staatscontrole over de activiteiten van de natuurorganisaties altijd relatief beperkt was geweest, kon er binnen afdelingen van deze organisaties zonder al te veel gevaar door veel mensen gewerkt worden aan het politiseren van natuur en milieu. Ook hadden deze officiële organisaties officieel goedgekeurde tijdschriften waarmee ze (ten opzichte van in samizdat uitgegeven periodieken) veel burgers konden bereiken. Daarbij gold dat de milieuproblematiek aan het eind van de jaren ’80 een van de weinige door de staat erkende sociale problemen was (Tickle en Vavroušek 1998), waardoor er op dit thema geen absoluut taboe rustte. Een andere belangrijke factor in de toename van milieuactivisme was dat kritiek op het regime en op de uitvoering van het socialisme tot ver in de jaren ’80 niet expliciet geuit kon worden, maar met het benoemen van milieuproblemen op een gegeven moment wel impliciet (Tickle en Vavroušek 1998). Het land werd op totalitaire wijze geregeerd, dus wijzen op de grote milieuproblemen betekende zoveel als wijzen op het falen van de staat. Bij de milieubeweging, die erin slaagde om het milieu als metafoor voor de maatschappij te gebruiken, sloten zich daarom ook andere individuele critici van het regime aan (Snajdr 2008: 75), andere dissidente groeperingen (Vaněk 2004) en zelfs andere officiële organisaties dan de natuurorganisaties (Carmin en Jehlička 2005).

Welke invloed had de milieubeweging op de Tsjechoslowaakse regering? Vanaf 1987 wisten de activisten behalve bij lokale en regionale autoriteiten ook steun te krijgen hoog in de regering op nationaal niveau. Met name van Lubomír Štrougal, minister-president tot oktober 1988, zijn opvolger Ladislav Adamec, en Rudolf Hegenbart, viceminister-president onder Adamec. Hegenbart organiseerde zelfs debatten over hoe de milieuproblematiek moest worden aangepakt waaraan regeringsleiders en wetenschappers deelnamen en waarvoor hij ook activisten uitnodigde (Vaněk 1996: 93, 114). Vaněk concludeert echter dat de hoogste machthebbers en tevens meest conservatieve krachten, president en secretaris-generaal van de CPTsj Gustáv Husák en presidiumlid Vasil Biľak, wel begrepen dat “vijanden van het socialisme” de milieuproblematiek gebruikten om het socialistische systeem aan te vallen (1996: 119-120, 129) maar niet inzagen dat de milieuproblematiek daadwerkelijk een serieuze bedreiging voor de legitimiteit van de CPTsj vormde (1996: 109, 133). Waar de progressieve krachten binnen de regering vreesden voor verlies aan steun van de bevolking als de milieuproblematiek niet werd aangepakt, waren Husák en Biľak bang dat milieumaatregelen een tekort aan bruinkool zouden veroorzaken, de wankelende economie verder zouden schaden en ten koste zouden gaan van de welvaart en daarmee van de steun onder de bevolking voor de leidende rol van de CPTsj in de maatschappij. En zij wilden de mijnbouwers, de helden van de arbeidende klasse en een belangrijke basis voor de macht van de partij, niet tegen zich in het harnas jagen (Vaněk 1996: 52).

De strijd binnen de communistische regering over het al dan niet aanpakken van de milieuproblemen werd achterhaald door het opgeven van de macht door de CPTsj op 28 november 1989. In het Tsjechische deel van het land hadden de milieuproblematiek en de milieubeweging in de aanloop naar de Fluwelen Revolutie een belangrijke rol gespeeld. In Slowakije vormde de SZOPK zelfs de ruggegraat van de democratiseringsbeweging: de burgerbeweging Verejnosť proti nasiliu (Publiek Tegen Geweld) werd opgericht in het kantoor van de natuurorganisatie, en de revolutie verspreidde zich door het landsdeel via het netwerk van lokale SZOPK-afdelingen (Tickle en Vavroušek 1998; Snajdr 2008: 87-90).

Valentijn van ’t Riet

Infocha_dec_1983    Ekologicky_bulletin

Bratislava_nahlas    Brontosaurus_to_neprezil

Illustraties

Bronnen

  • Carmin, J. en Hicks, B. (2002): International Triggering Events, Transnational Networks, and the Development of Czech and Polish Environmental Movements. Mobilization: An International Journal 7(3), 305-324.
  • Carmin, J. en Jehlička, P. (2005): By the Masses or for the Masses? The Transformation of Voluntary Action in the Czech Union for Nature Protection. Voluntas: International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations 16 (4), 397-416.
  • Glassheim, E. (2006): Ethnic Cleansing, Communism, and Environmental Devastation in Czechoslovakia’s Borderlands, 1945-1989. The Journal of Modern History 78(1), 65-92.
  • Jehlička, P. en Smith, J. (2007): Out of the Woods and into the Lab: Exploring the Strange Marriage of American Woodcraft and Soviet Ecology in Czech Environmentalism. Environment and History 13, 187-210.
  • Moravec, J. (2009): 30 let Českého svazu ochránců přírody. Ochrana přírody 6, 21-22.
  • Shriver, T. en Adams, E. (2010): Cycles of Repression and Tactical Innovation: The Evolution of Environmental Dissidence in Communist Czechoslovakia. The Sociological Quarterly 51, 329-354.
  • Snajdr, E. (2008): Nature Protests: the End of Ecology in Slovakia. Seattle: University of Washington Press.
  • Tickle, A. en Vavroušek, J. (1998): Environmental Politics in the Former Czechoslovakia. Environment and Society in Eastern Europe, A. Tickle and I. Welsh (red.), 114-145. Harlow: Addison Wesley Longman.
  • Vaněk, M. (1996): Nedalo se tady dýchat. Ekologie v českých zemích v letech 1968 až 1989. Praha: Maxdorf / Ústav pro soudobné dějiny AV ČR.
  • Vaněk, M. (2004): The Development of a Green Opposition in Czechoslovakia. The Role of International Contacts. Transnational Moments of Change. Europe 1945, 1968, 1989. Horn G. en Kenney P. (red.), 173-187. Lanham: Rowman & Littlefield.

Plaats een reactie