De Vrede van Berlijn (1878) erkende de onafhankelijkheid van de vorstendommen Roemenië en Servië. Zowel voor als na de onafhankelijkheid zagen we in de beide vorstendommen – later koninkrijken – gelijksoortige ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen hadden echter niet hetzelfde effect in Roemenië en Servië. Aan de hand van enkele ontwikkelingen zal dit verschil in effect worden weergegeven.
Opstand
Gedurende vier eeuwen vielen de beide vorstendommen onder het Ottomaanse Rijk. In Servië werd tussen 1804 en 1817 een zekere mate van autonomie verkregen als gevolg van de opstanden van Karadorde en Obrenovic. Gesterkt door deze Servische ontwikkelingen, ontstond in Roemenië de opstand van Tudor Vladimirescu (1821). De opstand ontstond door de ontevredenheid over het Fanariotenregime (1711-1821). De opstand mislukte door een tegenaanval van de Ottomaanse troepen. Een tweede poging werd ondernomen in het revolutiejaar 1848. Deze opstand was gericht tegen het Russisch gezinde bestuur dat was ingesteld bij wijze van de Organische Regelementen. Ondanks de Islaz Proclamatie, werd de opstand geen succes. De Roemeense vorstendommen verkregen pas een zekere mate van autonomie na de verkiezing van Alexander Cuza in 1859 door de Algemene Vergaderingen. Deze verkiezingen werd mogelijk gemaakt door de bepalingen van het Congres van Parijs (1856) en niet door een opstand.
Dynastie
De euforie die heerste na de verkiezing van Alexander Cuza was in 1866 geheel verdwenen. In Servië was een dynastieke traditie ontstaan uit de leden van de familie Karadorde en Obrenovic. Cuza beschikte in Roemenië niet over voldoende politieke macht om een dynastieke traditie te vestigen. In februari 1866 werd hij afgezet om verscheidende redenen. De conservatieven waren tegenstander van zijn landhervormingsprogramma, de liberalen hekelden zijn autoritaire regime en vooraanstaande politici wilden een buitenlandse vorst om het aanzien van Roemenië op het internationale toneel te vergroten. Na het aftreden van Cuza werd de Duitse adellijke familie Hohenzollern verkozen als koningshuis van Roemenië.
Rusland
Roemenië en Servië zagen in het tsarendom Rusland een goede bondgenoot om de eisen van het Ottomaanse Rijk te temperen. In Servië werd het bondgenootschap gebruikt als dwangmiddel tegen de Ottomanen en ging de Russische bemoeienis niet verder dan de erkenning van de territoriale integriteit van Servië. Roemenië ondervond de nadelige effecten van de Russische samenwerking. Bij de vrede van Boekarest (1812) moest Moldavië een aantal gebieden afstaan en tussen 1829 en 1834 vond een militaire bezetting plaats die resulteerde in de Organische Regelementen. De alliantie met Rusland had Roemenië een nieuwe bedreiging opgeleverd.
Oostenrijk-Hongarije
De betrekkingen tussen Roemenië en Servië met grootmacht Oostenrijk-Hongarije verliepen moeizaam. Beide landen hadden een gedeelte van hun bevolking in een territorium van Oostenrijk-Hongarije wonen. Eind negentiende eeuw verslechterden de betrekkingen tussen Servië en Oostenrijk-Hongarije. Het hoogtepunt was de Varkensoorlog (1906-1908). De betrekkingen met Roemenië verslechterden eveneens als gevolg van de Donaukwestie (1880-1883) en de invoertarievenoorlog (1881-1883). Servië brak met Oostenrijk-Hongarije in 1895 en zocht contact met Rusland. Roemenië bleef trouw en ging deel uitmaken van het Triple Alliantiesysteem. Servië kon zich een progressieve politiek jegens de Vojovinda veroorloven. Roemenië betrachtte een neutraliteitspolitiek met betrekking tot Joegoslavië.
Bulgarije
De Bulgaarse kwestie was een zorg voor zowel Servië als Roemenië. In 1885 overtrad Bulgarije de bepalingen van het Congres van Berlijn (1878) door de Bulgaarse vorstendommen Bulgarije en Oost-Roemelië te verenigen. Servië begon de Servisch-Bulgaarse Oorlog (1885-1886) om te voorkomen dat Groot-Bulgarije zou ontstaan. Roemenië hield zich afzijdig, ondanks dat de Roemenen geen baat hadden bij een Groot-Bulgarije. Deze positie van neutraliteit jegens Bulgarije werd opnieuw gekozen tijdens de Balkanoorlogen (1912-1913) en de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Roemenië is, in tegenstelling tot Servië, nooit bereid geweest tegengewicht te bieden tegen Groot-Bulgarije. Het feit dat Roemenië pas in 1913 Zuid-Dobruja bezette toen Bulgarije ernstig verzwakt was, is een goed voorbeeld van het onvermogen.
Romania Mare
De bezetting van Zuid-Dobruja maakte onderdeel uit van een Roemeense doctrine die later zou worden aangeduid als Romania Mare. Binnen het grondgebied van Romania Mare bevonden zich bijna alle etnische Roemenen. In vergelijking met Roemenië kende Servië de Nacertanije. Het ideaal van Nacertanije hield langer stand dan het ideaal van Romania Mare. Servië wist haar ideaal van Nacertanije te bewerkstelligen door middel van de vorming van Joegoslavië in 1918. In datzelfde jaar werd Romania Mare in Roemenië een feit. Nacertanije eindigde in 1991 met de ineenstorting van Joegoslavië. Romania Mare eindigde al in 1940 met de Arbitrage van Wenen over Transsylvanië en de Russische bezetting van Bessarabië.
Communisme
In beide landen ontstond na de Tweede Wereldoorlog een communistische staat. In Servië ontstond het communisme van onderaf. De partizanen van Tito hadden bijgedragen aan de strijd tegen de Nazi’s en genoten na de oorlog een bepaalde mate van aanzien. Veel onderdanen hadden zich ook aangesloten bij de partizanen. In Roemenië werd het communisme van bovenaf opgelegd. Na de Tweede Wereldoorlog ontbrak er in Roemenië draagvlak voor het communisme. De communisten wisten door middel van het creëren van publieke chaos en het sluiten van politieke akkoorden aan de macht te komen. De rol van Moskou speelde een aanzienlijk grotere rol in Roemenië dan in Servië. Dit zou kunnen verklaren waarom Tito in 1948 met het stalinisme brak en een eigen vorm van communisme ging toepassen. In Roemenië werd onder Gheorghe Georghiu-Dej de lijn van het stalinisme aangehouden. Dit zou pas veranderen met de introductie van het nationaalcommunisme van Nicolae Ceausescu.
Conclusie
De hierboven weergegeven ontwikkelingen geven een verschil weer in de positie van het onafhankelijke Servië en Roemenië. Servië gedroeg zich als een onafhankelijke staat door oorlog te voeren, een nationale vorst te hebben, harder op te treden tegen de grootmachten in de regio en een eigen vorm van communisme te creëren. Roemenië bleef veel meer afhankelijk van andere landen. Het land kende een buitenlandse vorst, ondervond bemoeienis van zowel de Russen als de Ottomanen, hield zich afzijdig in de oorlog en plaatste zich met het stalinisme opnieuw onder een grootmacht.