Een Engelse Coburg in Roemenië: Koningin Marie van Roemenië (1875-1938)

In 1893 traden Ferdinand van Hohenzollern-Sigmaringen en Marie van Edinburgh in het huwelijk. Door het huwelijk van Ferdinand met Marie kreeg Roemenië ook een afstammeling van het huis Saksen-Coburg en Gotha op de troon. Deze familie heerste over veel staten in Europa in de negentiende eeuw. Onder andere Leopold I van België, koningin Victoria en haar gemaal Albert stamden uit de Coburg familie. De kleinkinderen van Victoria zaten tijdens de Eerste Wereldoorlog op de tronen van Europa, zo ook Marie. Welke rol speelde koningin Marie in de Roemeense geschiedenis gedurende haar regeringperiode?

Lees verder

Onderhandelen met de Turken in Karlowitz (1699)

Onderhandelen met de Turken in Karlowitz (1699)

Karlowitz is een in de Nederlandse geschiedeniscanon onderbelicht keerpunt in de Europese geschiedenis. Na het verdrag van Karlowitz (tegenwoordig Sremski Karlovci in Servië / Vojvodina) was de vanzelfsprekende superioriteit en expansie van het Ottomaanse rijk ten einde, en moest het de christelijke mogendheden als gelijkwaardig erkennen. Die fundamentele koerswijziging en de manier waarop de onderhandelingspartners daarmee omgingen zijn het onderwerp van deze blog.

Sinds de val van het koninkrijk Hongarije als gevolg van de verpletterende nederlaag in de slag bij Mohacs in 1526 werd in Zuidoost-Europa de dienst uitgemaakt door twee grootmachten, het Ottomaanse en het Habsburgse rijk. Twee multi-etnische rijken met volstrekt verschillende politieke visies en doelstellingen, zoals hierna zal blijken.

In 1683 bereikte de Ottomaanse expansie zijn hoogtepunt met het tweede beleg van Wenen. De Turken verloren echter de slag, mede dankzij de geweldige cavalerie van Jan Sobieski van Polen. Daarop verenigden Habsburg, Polen en Venetië zich in de Heilige Liga om de Turken definitief terug te slaan. Rusland sloot zich twee jaar later aan bij de Liga. De Grote Turkse Oorlog was een feit, en het keizerlijke leger bereikte na de inname van Belgrado zelfs Skopje en Pristina (thans Kosovo). Hoewel de Turken weer terrein terugwonnen toen de Oostenrijkers een deel van hun legers elders nodig hadden, waren na nog een zware nederlaag van de Turken in de slag bij Senta in Servië (1697) de geesten rijp voor serieuze vredesonderhandelingen. De sultan had in die slag 30.000 man, zijn krijgskas en zijn harem verloren![1]

Weliswaar was er al vanaf 1684 in het geheim onderhandeld, maar toen konden de Turken nog niet het verlies van grote gebieden aanvaarden. Na Senta was dat anders, en ook Wenen was tot meer concessies bereid, om na een verdrag met de Turken de handen vrij te hebben in verband met de oplopende spanning rond de Spaanse successie.

De partijen kozen als onderhandelingslocatie het verwoeste dorp Karlowitz, het huidige Sremski Karlovci in Servië gelegen aan de Donau. Het lag tussen de Donauforten Kalemegdan (in Belgrado, toen in Ottomaanse handen) en Petrovaradin (bij Novi Sad in de Vojvodina, toen in Oostenrijkse handen), en dus op neutraal terrein.

Er waren echter nogal wat obstakels. Zoals gebruikelijk waren er de nodige protocollaire hobbels te overwinnen, zoals wie betreedt als eerste de onderhandelingsruimte, wie slaat waar zijn kamp op enzovoort. Daarnaast was er het taalprobleem. Er was geen taal die alle deelnemers kenden, daarom onderhandelde men maar in het Italiaans, met tolken voor degenen die dat niet beheersten. Het verdrag werd uiteindelijk in het Latijn en het Turks opgesteld. Maar de grootste obstakels waren natuurlijk de verschillende percepties van de politieke en militaire realiteit.

Negociation_of_the_peace_of_karlowitz

 Links de Turken, rechts de afvaardiging van een lid van de Liga, en in het midden de bemiddelaars. Iedere partij had zijn eigen ingang.

Politieke visies van de Ottomanen en de Habsburgers

Uitgangspunt van de sultans was altijd de door de islam geïnspireerde noodzakelijke en vanzelfsprekende gebiedsuitbreiding, met vreedzame of militaire middelen. Er kon tijdelijk van worden afgeweken, bijvoorbeeld wanneer het te bezetten gebied bereid was een tribuut te betalen (en de vazallenstatus kreeg), of bij tijdelijke militaire zwakte. Soms kon een land zelfs volstaan met uitsluitend het erkennen van de Ottomaanse staat als heerser zonder verdere financiële of juridische gevolgen. Het definitief opgeven van door de tegenstander veroverd gebied was natuurlijk onverenigbaar met de noodzaak tot uitbreiding van het gebied, waardoor eigenlijk alleen tijdelijke vredesverdragen gesloten konden worden. [2]

Uit Ottomaans gezichtspunt waren vredesonderhandelingen alleen aan de orde wanneer de actuele militaire situatie geen andere uitweg bood. Men hechtte niet aan het onderhouden van diplomatieke relaties met andere mogendheden, omdat men gewend was vanuit een machtspositie te opereren. Verzoeken om onderhandelingen kwamen altijd van de andere kant, waarbij de tegenstander werd gezien als iemand die een verzoek richt aan zijn superieuren. Tot 1683 was de normale gang van zaken bij een voorstel van een Europese staat om vrede te sluiten dat de Ottomanen een pakket eisen opstelden (diktat), dat in zijn geheel aanvaard moest worden. [3]

De achtergrond van deze houding wordt wel gezocht in de tweedeling van de wereld in islamitisch (dar al-islam) en niet-islamitisch (dar al-harb). Daardoor zouden de Ottomanen zich tegenover ongelovigen politiek-religieus superieur achten, wat de onderhandelingen uiteraard bemoeilijkte. [4]

De Habsburgers hadden zich tot dan beperkt tot het verdedigen en heroveren van het eigen grondgebied met militaire en diplomatieke middelen. Grote uitbreiding van het historische Frankische gebied naar het zuiden en oosten was in die periode geen doelstelling geweest. Het verdrijven van de Turken zou echter het prestige van het Habsburgse rijk flink verhogen. In de aanloop naar Karlowitz bleek dan ook dat de keizer zijn positie voor het aanstaande conflict rond de Spaanse successie wilde versterken met een machtsbasis in Hongarije en verder naar het zuidoosten. [5]De andere leden van de Heilige Liga waren evenmin erg bescheiden in hun eisen.

De succesfactoren

Het zal duidelijk zijn dat de Ottomanen vanuit hun militair verloren positie veel moeite hebben gehad om een onderhandelingsresultaat te krijgen dat nog enigszins paste in hun wereldbeeld. Het verklaart ook het mislukken van de eerdere geheime onderhandelingen door hun, in Habsburgse ogen, onrealistisch hoge eisen.

Dat het verdrag toch tot stand kon komen is te danken aan een aantal factoren.

In de eerste plaats waren er de bemiddelaars. Het Ottomaanse rijk had geen gezantschappen in andere landen, en dus ook geen beroepsdiplomaten, terwijl andere mogendheden wel diplomatieke vestigingen in Constantinopel hadden [6] . Alleen de twee grote zeemachten Engeland en Holland onderhielden vaste diplomatieke betrekkingen met Constantinopel en zij hadden twee ervaren diplomaten, die ook nog vloeiend Turks spraken. De Engelse Lord Paget, voorheen ambassadeur in Wenen en nu in Constantinopel, en de Nederlander Jacob Colyer, die net als zijn vader namens Nederland ambassadeur in Constantinopel was, traden daarom als bemiddelaars op. Zo kon ook de sultan nog volhouden dat de Ottomaanse voorstellen niet door hem, maar door Lord Paget waren ingediend. [7]

Zij probeerden de Ottomanen voorafgaand aan de besprekingen in Karlowitz vertrouwd te maken met het principe “uti possidetis, ita possideatis”, vrij vertaald “wat je hebt mag je houden”. Dit betekende dat zij in principe bereid moesten zijn het definitieve verlies van gebieden te accepteren.

In de tweede plaats was de houding van de Ottomanen veranderd. Zij accepteerden, uiteraard met enige strubbelingen, de gelijkwaardigheid van partijen in het onderhandelingsproces. De Venetiaanse onderhandelaar Carlo Ruzzini zei er het volgende over: “It certainly was the object of admiration of the world aswell as a rare case in the memory of history to see the Turks willing to submit to negotiation as equals with others and to tolerate the slow formalities of that method”. [8]

Met het “uti possidetis” principe hadden zij echter meer moeite. Zij wilden Transylvanië terug, en zij vonden dat er ruimte moest zijn voor het bespreken van andere thema’s, zoals het ontruimen van bepaalde gebieden en het afbreken van vestingen. Het zonder meer aanvaarden van het “uti possidetis” principe zou neerkomen op een dictaat, en dat was onverenigbaar met de eer en de waardigheid van de sultan. Er moesten concessies gedaan worden door een van de andere partijen, ook al waren die ten opzichte van het grote geheel eigenlijk meer symbolisch.

In de derde plaats was de opstelling van de Habsburgers bepalend voor het verloop van de onderhandelingen, omdat zij als eerste aan de beurt waren om tot overeenstemming te komen. Toen zij geconfronteerd werden met de door de Ottomanen verlangde concessies op het “uti possidetis” principe toonden zij zich redelijk flexibel, en probeerden zaken uit te ruilen op basis van quid pro quo. Ook daarin toonden de Ottomanen zich taaie onderhandelaars, en uiteindelijk kregen zij van de Habsburgers als concessies op het “uti possidetis” principe een aantal kleinere gebieden, de sloop van een aantal Oostenrijkse forten en het Banat van Temesvar. Transylvanië moest de sultan echter definitief prijsgeven. Bovendien waren de grenzen alleen ruw vastgelegd, en zouden er na de onderhandelingen commissies op uit trekken om in het veld de grenzen precies vast te stellen. Dit bood de Ottomanen de gelegenheid om met handig manoeuvreren nog meer inbreuken op uti possidetis te realiseren. De betrekkelijke inschikkelijkheid van de Habsburgers werd hun dan ook tegengeworpen door de andere leden van de Liga die pas na hun aan de onderhandelingstafel kwamen. De afgevaardigde van Moskou Voznicyn formuleerde het als volgt: „die Deutschen stopften das Maul der Türken auf Kosten der Verbündeten“. [9]

De laatste factor voor het succes van de onderhandelingen waren de afspraken tussen de leden van de Liga en Rusland om gezamenlijk de Ottomanen te weerstaan. Weliswaar hadden zij belangrijke overwinningen behaald, maar hun tegenstander was nog steeds een formidabele superpower, die pas twee eeuwen later definitief zou worden uitgeschakeld. Er was wel onderling wantrouwen, want er werd opeenvolgend onderhandeld. Elke partij sloot dus zijn eigen akkoord met de vertegenwoordigers van de sultan, en de Venetianen waren daar de dupe van. Zij waren als tweede aan de beurt, maar de gesprekken liepen vast op de Ottomaanse eisen. Zij wilden geen enkel gesprek voeren over Dalmatië zolang de aanspraken op de Peloponnesos niet waren afgewikkeld. Dat ging het mandaat van Ruzzini te buiten, en hij moest overleggen met de senaat in Venetië. Het resultaat van de vertraging was dat de Habsburgers, die haast hadden (waar de Ottomanen trouwens handig gebruik van maakten), de Venetianen onder druk zetten. Uiteindelijk werd door de Habsburgers en de Polen een soort voorlopig akkoord over Venetië gesloten, waar Venetië binnen zes maanden in Wenen desgewenst over zou kunnen heronderhandelen! Het militair verzwakte Polen kwam er zelf, ook onder tijdsdruk van de Habsburgers, ook bekaaid vanaf. Toen de Russen tenslotte een tweejarige wapenstilstand ondertekenden kon de onderhandelingsnederzetting in Karlowitz worden afgebroken. [10]

Beknopt weergegeven was dit het resultaat van drie maanden onderhandelen: Oostenrijk kreeg gebieden die tegenwoordig een groot deel vormen van Hongarije, Kroatië en Slavonië. Het vorstendom Transylvanië kreeg een Oostenrijkse gouverneur. Polen kreeg Podolia terug, en Venetië kreeg Dalmatië en (tijdelijk) de Peloponnesos. De Turken mochten ook gebieden houden, namelijk (tijdelijk) het Banat van Temesvar, Walachije en Moldavië. [11]

Vrije handel en geloofsvrijheid voor de katholieken in Ottomaanse gebieden werden ook in het verdrag geregeld.

Toen het Habsburgse rijk bij het verdrag van Passarowitz in 1718 ook nog het Banat van Temesvar verkreeg, had het bijna zijn grootste omvang bereikt. Oostenrijk was na Karlowitz de Centraal-Europese supermacht geworden die het zou blijven tot en met de Eerste Wereldoorlog.

Conclusie

Het verdrag van Karlowitz betekende niet alleen het einde van de Ottomaanse expansie, maar ook de erkenning van gelijkwaardigheid van de christelijke mogendheden. Voor de Ottomanen was dit een geweldige krachttoer. De overwinningen in het verleden werden niet toegeschreven aan militaire kracht, maar werden gezien als een concrete bevestiging van de islam. Toen de feiten echter niet langer in overeenstemming waren met de religieuze theorie, zoals na de nederlagen in 1683 en 1697, moest er een uitweg gevonden worden.

De religieuze theorie kon niet worden losgelaten, want die gold voor de eeuwigheid en vormde het fundament van de Ottomaanse staat en de positie van de sultan. Voor de Ottomanen dienden de deels symbolische concessies daarom ter rechtvaardiging van het onderhandelingsresultaat.

Symbolen waren ook toen al belangrijker dan feiten! [12]

[1] Wikipedia, Battle of Zenta

[2] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: Ottoman attitudes towards peace making, Der Islam, Volume 51, issue 1 (jan. 1974), p. 135

[3] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: p. 131

[4] Uwe Becker: Kaiserliche Gesandschaften ins Osmanische Reich (1500 – 1740), http://www.osmanischesreich.de/geschichte/gesandschaften/

[5] Monika Molnár: Der Friede von Karlowitz und das Osmanische Reich. (In: Arno Strohmeyer, Norbert Spannenberger (Hrsg.): Frieden und Konfliktmanagement in interkulturellen Räumen. Das Osmanische Reich und die Habsburgermonarchie in der Frühen Neuzeit. Franz Steiner Verlag, Stuttgart 2013, ISBN 978-3-515-10434-0, S. 197–220.), pagina 4.

[6] Monika Molnár: p. 4,5

[7] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: p. 132

[8] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: p. 131

[9] Monika Molnár: pag. 15

[10] Monika Molnár: pag. 17

[11] Tekst verdrag (Engels): http://www.fas.nus.edu.sg/hist/eia/documents_archive/karlowitz.php

[12] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: p. 136

Deportatie is van alle tijden

Stel dat jouw familie al sinds jaar en dag op de plek woont waar ook jij bent geboren. Het waren boeren of ambachtslui, misschien ook kooplieden die een beetje meer van de wereld hebben gezien. Mensen die de verantwoordelijkheid nemen voor belangrijke beslissingen. Om op een gegeven moment voor een ander geloof te kiezen dat is zeker een belangrijke beslissing. Dat doe je niet zo maar, daar heb je aanleiding voor, zoals de protestanten in de Habsburgse monarchie. De consequenties voor je keuze worden je echter vaak van buiten opgelegd.

In 1648 maakte de Vrede van Munster een einde aan de Dertigjarige Oorlog door onder andere de Godsdienstvrede van Augsburg van 1555 te bevestigen. Katholieken en protestanten zouden in het Heilige Roomse Rijk gelijke rechten hebben. Grosso modo zorgde de vrede van Augsburg dan ook voor rust. Éen uitzondering was echter de Oostenrijkse monarchie onder keizer Karl VI (1685-1740) en keizerin Maria Theresia (1717-1780). Het Huis Habsburg als heerserfamilie in de Oostenrijkse monarchie[1] was door alle tijden katholiek en de situatie na de reformatie cruciaal voor de machthebbers. De Stände[2] waren in het merendeel protestants geworden en bedreigden de macht van de zwakke keizer. De lering die Karl VI en Maria Theresia uit het verleden trokken was dat een homogene godsdienst de beste basis was voor bestuurlijke eendracht en rust, in hun geval het katholicisme.

Er moest dus een oplossing worden gevonden voor de protestanten die nog steeds in enkele Oostenrijkse regio’s woonden. Aanmoedigen tot bekering tot het katholicisme lukte niet (men was protestant uit overtuiging), vermoorden was geen optie meer (ook een katholieke heerser kon de verlichting niet helemaal negeren), dreiging met gedwongen rekrutering voor de militaire dienst was ook geen aanleiding tot bekering. Gelukkig voor Karl VI en Maria Theresia omvatte de Habsburgse monarchie behalve Oostenrijk zelf een reeks andere landen waaronder Transsylvaniē en het Banaat in de regio Timişoara in het huidige Roemeniē. Deze regio’s waren al eerder om verschillende redenen een vestigingsgebied voor migranten elders uit het Heilige Roomse Rijk. In de middeleeuwen immigreerden de Szeklers en de Saksen ter verdediging van de grensstreken, na de herovering van Hongarije door de Habsburgers trokken Duitse families in meerdere golven naar Zuid-Hongarije en naar verschillende gebieden in Transsylvaniē. Voor de meeste van hun was dit een mogelijkheid om armoede en honger in hun vaderland te ontvluchten en op eigen grond aan een nieuw leven te beginnen.

Het lag voor Karl VI en Maria Theresia voor de hand om gebruik te maken van de na de Turkenoorlogen nog steeds deels verlaten streken in het huidige Roemenië. De afstand tot de Habsburgse kernlanden was groot genoeg en de regio al meer dan tweehonderd jaar confessioneel gemengd. Meerdere duizend mensen, de zogenaamde Landlers[3], uit Opper-Oostenrijk, Stiermarken en Carinthia werden gedwongen verhuisd. Transmigratie was de officiële, eufemistische term voor deze gedwongen verhuizing, deportatie zou een eerlijker beeld van de zaak schetsen. De trieste situatie van de Landlers werd versterkt door het feit dat er op een gegeven moment geen verlaten dorpen en boerderijen meer waren om de nieuwe bewoners te verwelkomen.

Net als de immigranten uit eerdere periodes hebben de Landlers zich hun nieuw vaderland te eigen gemaakt. Tijdens de Koude Oorlog verhuisde een groot gedeelte van hun nazaten terug naar Duitsland of Oostenrijk, een tweede golf volgde na de wende.

[1] De keizer van het Heilige Roomse Rijk was tegelijk de heerser in de Habsburgse/Oostenrijkse monarchie. Zijn titel was Erzherzog von Österreich, de titel Kaiser von Österreich komt pas uit 1804.

[2] Benaming voor de maatschappelijke staat, hier gaat het om adel, burgerij en (rijke) boeren. Opstanden en tegenreformatie leidden uiteindelijk tot de Dertigjarige Oorlag. Zie: Bernhard Capesius, Die Zwangsverpflanzung österreichischer Untertanen nach Siebenbürgen im 18. Jahrhundert (I. Teil). In: Research Journal for Ethnology, Culture and Civilizationn (Forschungen zur Volks- und Landeskunde), 01/1959, p. 111-128, on http://www.ceeol.com, p. 112-113. [3] De benaming Landler is afgeleid van de regio Landl in Opper-Oostenrijk, ongeveer gelegen in het driehoek Wels-Gmuden-Vöcklabruck.

Bronnen:

Capesius, Bernhard: Die Zwangsverpflanzung österreichischer Untertanen nach Siebenbürgen im 18. Jahrhundert (I. Teil). In: Research Journal for Ethnology, Culture and Civilizationn (Forschungen zur Volks- und Landeskunde), 01/1959, p. 111-128, on http://www.ceeol.com.

Clewing, Konrad; Schmitt, Oliver Jens: Geschichte Südosteuropas. Vom frühen Mittelalter bis zur Gegenwart. Verlag Friedrich Pustet, Regensburg 2011. Hösch, Edgar: Geschichte des Balkans. 2de, geactualiseerde uitgave. Verlag H. C. Beck, München 2007.

Ana Pauker (1893 – 1960), stalinist en vrouw

TIME_Cover_-_Ana_Pauker_Sep._20,_1948

Zij werd in 1944 de facto leider van de communistische partij in Roemenië en daarna de eerste vrouwelijke minister van buitenlandse zaken ter wereld. Volgens Time Magazine is zij in 1948 de machtigste vrouw ter wereld, en Der Spiegel noemt haar in een bijna hagiografisch artikel van 30 april 1949 de “Rote Zarin des Balkans” en “stadhouder van het Kremlin in Roemenië”. Zij mocht Stalin rechtstreeks bellen, aldus Der Spiegel.

Zij was voor de oorlog trouwens al een beroemdheid, en in de Spaanse Burgeroorlog droeg een artillerie-eenheid van de Internationale Brigade haar naam.

Na haar val in 1952 werd zij echter lange tijd beschouwd als een extreme en dogmatische staliniste, zowel door Roemeense (communistische) als westerse historici. Haar blijvende loyaliteit aan de partij nadat haar man in 1935 in ongenade was gevallen wegens “Trotskisme” heeft aan dat beeld bijgedragen. Zij was voor het Roemeense regime de ideale zondebok ten tijde van de destalinisatie na 1956. Door haar de schuld te geven kon haar rivaal Gheorghiu-Dej aan de macht blijven tot 1965, hoewel hij mogelijk nog vuilere handen had dan Ana Pauker.

Met het verschijnen van haar biografie “Ana Pauker, The Rise and Fall of a Jewish Communist” van Robert Levy in 2001 is zij in een ander licht komen te staan. Bij nader onderzoek blijkt zij niet in alle opzichten een rechtlijnige, geharde staliniste te zijn. Om met Levy te spreken: “a reluctant stalinist”. Ik zal proberen dit met een voorbeeld uit haar persoonlijk leven te illustreren. Voor zover niet anders vermeld is deze biografie de bron van deze blog.

Jeugd en eerste jaren in de partij

Ana Rabinsohn woonde in haar jeugd met haar straatarme, orthodox joodse ouders in Boekarest. Haar inspiratie vond zij als kind bij haar grootvader, een charismatische, erudiete rabbi, die ervoor zorgde dat zijn intelligente kleindochter (in strijd met de traditie) naar een joodse school in Boekarest kon gaan. In 1915 werd zij lid van de Roemeense Arbeiders Sociaal-Democratische Partij, en in 1917 koos zij voor de bolsjewieken. Haar motieven waren volgens Levy zowel het sociale onrecht om haar heen als het antisemitisme dat rond de eeuwwisseling vooral de arme joden trof.

Ze trouwde met Marcel Pauker, een partijgenoot uit een welgestelde joodse familie met wie ze twee kinderen kreeg. Vanaf 1927 kreeg Ana de elitaire Cominterntraining in Moskou en werkte ze als speciale Comintern-instructeur in Parijs. Ze werd verliefd op haar Franse collega en na terugkomst in Moskou in 1932 beviel ze van een kind van hem. Haar man had ze sinds 1927 niet meer gezien, en ook hij had inmiddels een kind bij een andere vrouw. Ondanks deze affaires bleek later echter dat hij haar altijd dierbaar is gebleven.

Zij keerde (vermoedelijk in 1934) in het geheim terug naar Roemenië, en op een geheime vergadering van het partijbestuur in 1935 werd zij (en de andere bestuursleden) met grof geweld gearresteerd. Het proces vond plaats in een sfeer van opkomend anti-semitisme, met de IJzeren Garde als derde politieke macht. Het leidde dan ook tot een veroordeling tot 10 jaar en een overwinning voor de extreem-rechtse krachten.

Het vermeende verraad van haar man

Tijdens haar gevangenschap in Roemenië werd haar man Marcel in 1937 teruggeroepen naar Moskou en, als zovelen, veroordeeld als “Trotskistische verrader”. Hij had in de partij inderdaad wel standpunten uitgedragen die afweken van de door Moskou gewenste lijn, maar hij was eerder een onafhankelijk denker en mogelijk “fractionalist” dan een aanhanger van Trotski. Het feit dat zij zich niet heeft verzet tegen de beschuldigingen is later vaak tegen haar gebruikt. De Roemeense geheime dienst heeft zelfs het gerucht verspreid dat zij zelf betrokken is geweest bij de executie van haar man (hoewel zij toen gevangen zat in Roemenië!). Toen Ana echter in 1938 hoorde van de “ontmaskering” van haar man reageerde zij (geparafraseerd) als volgt op de beschuldiging dat zij de partij niet had gewaarschuwd: “Ik twijfel niet aan de juistheid van de beslissing van de partij. De partij weet het beter dan ik. Maar hoe ik mijn geheugen ook pijnig, ik kan geen aanwijzing vinden dat hij een vijand van het volk was.” (Levy, 2001, p.64). Ook in 1940, toen zij nog gevangen zat in Roemenië, heeft zij ondanks aandringen van de Comintern nooit iets willen zeggen ten nadele van haar man. (Levy, 2001 p.65). Men moet daarbij bedenken dat het absolute gelijk van de partij een wezenlijk onderdeel was van de communistische ideologie (“twijfel = verraad”). Naar mijn mening kón Ana niet verder gaan in haar loyaliteit jegens haar man zonder haar geloof in het communistische ideaal los te laten. Dat geloof heeft zij nooit prijsgegeven, maar zij heeft haar man evenmin kunnen loslaten. Sterker nog, toen zij na een gevangenenruil in 1941 weer in Moskou aankwam zei ze tegen een hooggeplaatste vriend dat zij het lot van haar man rechtstreeks wilde bespreken met Beria. Haar vriend wist haar van dat onzalige idee af te houden (Cămpeanu, p.176). Bij haar terugkeer in Roemenië in 1944 ging zij na aankomst direct op bezoek bij haar schoonouders, wat haar nog tegengeworpen zou worden bij haar val in 1952. Onder het communisme was de hele familie van een “verrader” verdacht.

Toen zij tenslotte enkele maanden voor haar dood in 1960 het officiële bericht kreeg dat Marcel al in 1938 was geëxecuteerd was ze volgens haar dochter Tania Brătescu “completely shattered”. (Cămpeanu, p. 176)

Tot slot

Het beeld dat blijft hangen is dat van een vrouw bij wie de overgang van idealist naar apparatchik niet helemaal compleet was. Zoals later ook zou blijken uit haar verzet tegen de gedwongen collectivisaties in de landbouw en uit het toelaten van joodse emigratie naar Palestina zaten er scheurtjes in haar loyaliteit aan de partij.

Het monster dat Dej later van haar heeft geprobeerd te maken was zij niet, maar er zijn genoeg andere episodes in haar carrière waar zij als verantwoordelijke voor de stalinistische terreur buitengewoon vuile handen heeft gemaakt. Een “reluctant stalinist” lijkt inderdaad een correcte omschrijving.

Bronnen

  1. Rote Königin Ana, Der Spiegel, 1949, nr.18, http://www.spiegel.de/spiegel/print/d-44436316.html
  2. Ana Pauker, The Rise and Fall of a Jewish Communist – Robert Levy, University of California Press, Berkely 2001.
  3. Aspects of Romanian Stalinismś History: Ana Pauker, A Victim of Anti-Semitism? – Pavel Cămpeanu, East Europeans Politics and Societies, vol. 14, blz 157 – 178).

Een Romaans eiland, omgeven door een Slavische zee

Inleiding

De stille kracht van taal

Binnen de opleiding Slavische talen en culturen bestaat de mogelijkheid om een vak te volgen over de geschiedenis van Roemenië. ‘Wat is daar zo vreemd aan?’ is de reactie van een paar jaargenoten nadat ik ze er enigszins verbaasd op heb gewezen. Hebben ze niet goed opgelet tijdens de colleges Slavische taalkunde, of is het inderdaad nog niet zo gek om Roemenië voor een Slavisch land aan te zien?
De geografische ligging doet wel vermoeden dat we met een Slavisch land te maken hebben. – Maar de taal bewijst het tegendeel. Het Roemeens gaat immers, net als het Frans, Italiaans, Spaans en Portugees, op een andere taalgroep terug dan de Slavische talen, namelijk het Italisch (Romaans). De Slavische talen daarentegen vinden hun wortels, samen met de Baltische talen (Lets, Litouws en het uitgestorven Pruisisch), in de Balto-Slavische taalfamilie. (Beekes 1990: 24-25)

Of het Roemeens dan tot de Balkantaalgemeenschap behoort? Überhaupt zijn de verschillen tussen de Balkantalen groter dan de overeenkomsten, en de meningen zijn verdeeld over het bestaan van zo’n taalgemeenschap, maar het Roemeens wijkt wat taalstructuur betreft wel erg van de Balkantalen af. Er bestaat een Roemeens gezegde, dat direct naar de (taal-)identiteit van het land refereert. Het definieert Roemenië als een ‘Romaans eiland, omgeven door een Slavische zee’. Door deze geïsoleerde positie van Roemenië ten opzichte van andere Romaanse landen, heeft Roemenië, volgens sommige linguïsten, het Latijnse karakter als enige Romaanse taal weten te behouden. Interessant daarbij is dat de Slavische taalperiode dit Romaanse karakter juist in stand heeft gehouden. Dat het Roemeens als enige Westers-Romaanse taal nog een gedeeltelijk systeem van naamvallen gebruikt is hoogstwaarschijnlijk op dit eeuwenlange taalcontact terug te voeren. (Hranova 1999-2002: 238-248)

Het Roemeens heeft zich ook nog op een andere manier geïsoleerd. En wel door zich eeuwenlang achter een niet-Romaans alfabet te verschuilen. Het cyrillisch.
Het is duidelijk hoe de Daco-Romeinse bevolking omstreeks de zevende eeuw onder Slavische invloed raakte. Maar hoe de Roemeense taal zich zo’n 1000 jaar later heeft weten te onttrekken aan het cyrillisch alfabet, om daarna in relatief korte tijd naar de kern van het Latijn terug te keren, daar is minder over bekend.

Het eerste Roemeense document

Volgens de nationale dichter van Roemenië, Mihai Eminescu, is de welluidendheid van het Roemeens ‘een teken van superioriteit van de Roemenen.’ (Bos 2007: 105) Toch hebben de Roemenen lange tijd in het Oud-Kerkslavisch geschreven. Het eerste document dat zonder twijfel Roemeens is, is in 1521 door een edelman uit Câmpulung geschreven. In zijn brief waarschuwt de auteur dat de Turken naar het noorden, in de richting van de Donau, zijn gegaan. Deze brief werd zoals alle documenten in die tijd nog wel in het cyrillische alfabet geschreven. Pas in de negentiende eeuw vond de definitieve overgang naar het Latijnse alfabet plaats. Vanaf toen, toen het volk besefte een Latijns volk te zijn, werden er ook steeds vaker woorden uit het Frans overgenomen. (idem: 106)

Alfabetovergang
(naar Kom 2002)

De overgang van het cyrillische alfabet op het Latijnse alfabet was, zoals misschien te verwachten valt, geen eenvoudige kwestie. Het oude cyrillische alfabet zou eerst een vereenvoudiging moeten ondergaan. Vervolgens zou er enige tijd een nieuw cyrillisch alfabet bestaan dat voortdurend aan verandering onderhevig zou zijn. Dit ‘transitie-’alfabet heeft uiteindelijk de weg geopend naar het officiële Latijnse alfabet.

Vereenvoudigd alfabet

In 1787 opperde Ienachita Vacarescu om van de 43 letters van het oude cyrillische alfabet nog maar 33 te bewaren. Ion Heliade-Radulescu, ‘de man achter de alfabetovergang’(Kom 2002), stelde in 1828 voor om het alfabet nog sterker te vereenvoudigen. Aan het voorstel van Vacarescu voegde hij zelf nog twee letters toe: in totaal 11 klinkers en 24 medeklinkers. Van de klinkers en medeklinkers haalde hij vervolgens elk drie af, ‘opdat ze geen moeilijkheid opleveren voor de onschuldige kindekens’, zodat er uiteindelijk 29 letters overbleven. Niet iedereen was daar blij mee. Zo werd hij door de Wallachijse aartsbisschop uitgemaakt voor ketter, die het lef had ‘om de Roemeense taal kapot te maken en het orthodoxe geloof te beroeren’.

Tijdschrift voor beginners of gevorderden

Om de bevolking voor te bereiden op de nieuwe taal, ontwierp Radulescu twee tijdschriften. De beginners konden oefenen met Curierul Rumânesc (Roemeense koerier) en de gevorderden met Curierul de ambe sexe (Koerier voor beide geslachten).
Voor het tijdschrift voor beginners gebruikte Radulescu lettertekens, die hij in zijn grammatica al had afgeschaft. Het tijdschrift moest namelijk eerst leden winnen.
Voor de klas voor gevorderde lezers had Radulescu al in 1844 het volledige Latijnse alfabet doorgevoerd.

In 1831 begon Radulescu het beginnersalfabet te reduceren en een aantal letters te vervangen door Latijnse equivalenten: Р > R, de С > S en з > z.
In 1839 zette hij zijn vernieuwing voort door: д > d, э > e, с > s en т > t. Het tijdschrift heette voortaan bovendien Curierul românesc (met een o), zodat het blad zich langzamerhand ging tonen aan het publiek ‘in haar ware Roemeense kleren of letters’.
In 1841 werden er tussenvormen gevonden voor de hybride letters: ж > j en ф > f.
Vijf jaar later kwamen er twee nieuwe tekens: î en r bij en de Latijnse vervangingen: б > b, г > g, й l en п > p.

Van 1830 tot 1860 was het Wallachijse alfabet dus voortdurend in beweging. Soms ook, bijvoorbeeld in 1847, was er een terugval naar het cyrillische schrift. Dit gebeurde vaak uit financiële overwegingen. Voor het grote publiek was het immers niet zo gemakkelijk om zomaar op een geheel nieuwe schrijfwijze over te stappen. En daarnaast, de cyrillische tekens gingen wel terug op een eeuwenoude traditie.

Alfabettransitie Moldavië

In Moldavië verliep de alfabetische transitie trager. In 1855 achtte de vernieuwer Mihail Kogalniceanu de tijd nog niet rijp. De nieuwe letters zouden vroeg of laat vanzelf ingevoerd worden ‘aangezien ze van onze voorouders zijn’. Juist door het geleidelijk laten verlopen van dit proces ging de Moldavische literatuur, aldus Kogalniceanu, ‘voor de echte vooruitgang.’

Latijnse letters

Een besluit uit 1856 voorzag uiteindelijk in het aannemen van het Latijnse alfabet. Alexandru Ion Cuza, vorst van beide vorstendommen, sprak in 1859 de leerlingen van een school in Pitesti toe met de woorden:
‘Kinderen! Na eeuwen van fronsen, lacht de goede God vandaag ook ons, Roemenen, toe. Vanaf vandaag hebben wij weer de waardigheid van een vrij volk, van een Latijns volk. Weg met de buitenlandse ‘slova! Leve de aloude letter!’

Op 8 februari 1860 tekende de Walachijse premier Ion Ghica een verordening die het Latijnse alfabet aannam en in 1862 erkende ook Moldavië, inmiddels geünieerd met Wallachije, het nieuwe schrift. Het Latijnse alfabet in Roemenië was vanaf dat moment een feit.

Romaans eiland

De vraag wat voor invloed een Slavisch superstraat op het Romaanse volk heeft uitgeoefend, is enerzijds heel praktisch te beantwoorden. Ruim 16 procent van de woorden in het huidige Roemeens is van Slavische oorsprong. Verder werden de Slavische taal en diens alfabet lange tijd in de afzonderlijke vorstendommen als schrijftaal gehanteerd. (Perie: 12) Anderzijds heeft Roemenië als het spreekwoordelijk ‘Romaanse eiland, omgeven door een Slavische zee’ paradoxaal genoeg misschien wel zijn identiteit te danken aan deze Slavische periode. Zoals eerder genoemd staat het Roemeens volgens sommige linguïsten hierdoor immers dichter bij zijn Latijnse wortels dan de overige Romaanse talen.
Dit ondersteunt bovendien het idee van taalkundigen, dat de aanwezigheid van verwante buurlanden reden geeft ons op onderlinge verschillen te richten, terwijl een geïsoleerd land de aandacht juist op verre verwantschap doet vestigen. (Hranova 1999-2002: 238-248)

Literatuur

Beekes, R.S.P.
1990 Vergelijkende taalwetenschap. Tussen Sanskrit en Nederlands. Utrecht: Het Spectrum.
Bos, J.W.
2007 Roemenië. Amsterdam: Kit Publishers.
Hranova
1999-2002 Language: Borders, Identities and Utopias. Balkan Cases. Sofia: Prosveta
Ioan-Aurel
2008 The Romanians as a Border People during the Middle Ages. Between Slavonianism and Latinity. Oradea: University Press.
Kom, A.
2002 De Roemeense taal: van slove naar litere. In: Twaalf jaar Roemenië Bulletin. Amsterdam: Go-Bos Press.
Perie, D. Buffer tussen Oost en West. Hoogtepunten uit de Roemeense geschiedenis. UvA.