Onderhandelen met de Turken in Karlowitz (1699)
Karlowitz is een in de Nederlandse geschiedeniscanon onderbelicht keerpunt in de Europese geschiedenis. Na het verdrag van Karlowitz (tegenwoordig Sremski Karlovci in Servië / Vojvodina) was de vanzelfsprekende superioriteit en expansie van het Ottomaanse rijk ten einde, en moest het de christelijke mogendheden als gelijkwaardig erkennen. Die fundamentele koerswijziging en de manier waarop de onderhandelingspartners daarmee omgingen zijn het onderwerp van deze blog.
Sinds de val van het koninkrijk Hongarije als gevolg van de verpletterende nederlaag in de slag bij Mohacs in 1526 werd in Zuidoost-Europa de dienst uitgemaakt door twee grootmachten, het Ottomaanse en het Habsburgse rijk. Twee multi-etnische rijken met volstrekt verschillende politieke visies en doelstellingen, zoals hierna zal blijken.
In 1683 bereikte de Ottomaanse expansie zijn hoogtepunt met het tweede beleg van Wenen. De Turken verloren echter de slag, mede dankzij de geweldige cavalerie van Jan Sobieski van Polen. Daarop verenigden Habsburg, Polen en Venetië zich in de Heilige Liga om de Turken definitief terug te slaan. Rusland sloot zich twee jaar later aan bij de Liga. De Grote Turkse Oorlog was een feit, en het keizerlijke leger bereikte na de inname van Belgrado zelfs Skopje en Pristina (thans Kosovo). Hoewel de Turken weer terrein terugwonnen toen de Oostenrijkers een deel van hun legers elders nodig hadden, waren na nog een zware nederlaag van de Turken in de slag bij Senta in Servië (1697) de geesten rijp voor serieuze vredesonderhandelingen. De sultan had in die slag 30.000 man, zijn krijgskas en zijn harem verloren![1]
Weliswaar was er al vanaf 1684 in het geheim onderhandeld, maar toen konden de Turken nog niet het verlies van grote gebieden aanvaarden. Na Senta was dat anders, en ook Wenen was tot meer concessies bereid, om na een verdrag met de Turken de handen vrij te hebben in verband met de oplopende spanning rond de Spaanse successie.
De partijen kozen als onderhandelingslocatie het verwoeste dorp Karlowitz, het huidige Sremski Karlovci in Servië gelegen aan de Donau. Het lag tussen de Donauforten Kalemegdan (in Belgrado, toen in Ottomaanse handen) en Petrovaradin (bij Novi Sad in de Vojvodina, toen in Oostenrijkse handen), en dus op neutraal terrein.
Er waren echter nogal wat obstakels. Zoals gebruikelijk waren er de nodige protocollaire hobbels te overwinnen, zoals wie betreedt als eerste de onderhandelingsruimte, wie slaat waar zijn kamp op enzovoort. Daarnaast was er het taalprobleem. Er was geen taal die alle deelnemers kenden, daarom onderhandelde men maar in het Italiaans, met tolken voor degenen die dat niet beheersten. Het verdrag werd uiteindelijk in het Latijn en het Turks opgesteld. Maar de grootste obstakels waren natuurlijk de verschillende percepties van de politieke en militaire realiteit.
Links de Turken, rechts de afvaardiging van een lid van de Liga, en in het midden de bemiddelaars. Iedere partij had zijn eigen ingang.
Politieke visies van de Ottomanen en de Habsburgers
Uitgangspunt van de sultans was altijd de door de islam geïnspireerde noodzakelijke en vanzelfsprekende gebiedsuitbreiding, met vreedzame of militaire middelen. Er kon tijdelijk van worden afgeweken, bijvoorbeeld wanneer het te bezetten gebied bereid was een tribuut te betalen (en de vazallenstatus kreeg), of bij tijdelijke militaire zwakte. Soms kon een land zelfs volstaan met uitsluitend het erkennen van de Ottomaanse staat als heerser zonder verdere financiële of juridische gevolgen. Het definitief opgeven van door de tegenstander veroverd gebied was natuurlijk onverenigbaar met de noodzaak tot uitbreiding van het gebied, waardoor eigenlijk alleen tijdelijke vredesverdragen gesloten konden worden. [2]
Uit Ottomaans gezichtspunt waren vredesonderhandelingen alleen aan de orde wanneer de actuele militaire situatie geen andere uitweg bood. Men hechtte niet aan het onderhouden van diplomatieke relaties met andere mogendheden, omdat men gewend was vanuit een machtspositie te opereren. Verzoeken om onderhandelingen kwamen altijd van de andere kant, waarbij de tegenstander werd gezien als iemand die een verzoek richt aan zijn superieuren. Tot 1683 was de normale gang van zaken bij een voorstel van een Europese staat om vrede te sluiten dat de Ottomanen een pakket eisen opstelden (diktat), dat in zijn geheel aanvaard moest worden. [3]
De achtergrond van deze houding wordt wel gezocht in de tweedeling van de wereld in islamitisch (dar al-islam) en niet-islamitisch (dar al-harb). Daardoor zouden de Ottomanen zich tegenover ongelovigen politiek-religieus superieur achten, wat de onderhandelingen uiteraard bemoeilijkte. [4]
De Habsburgers hadden zich tot dan beperkt tot het verdedigen en heroveren van het eigen grondgebied met militaire en diplomatieke middelen. Grote uitbreiding van het historische Frankische gebied naar het zuiden en oosten was in die periode geen doelstelling geweest. Het verdrijven van de Turken zou echter het prestige van het Habsburgse rijk flink verhogen. In de aanloop naar Karlowitz bleek dan ook dat de keizer zijn positie voor het aanstaande conflict rond de Spaanse successie wilde versterken met een machtsbasis in Hongarije en verder naar het zuidoosten. [5]De andere leden van de Heilige Liga waren evenmin erg bescheiden in hun eisen.
De succesfactoren
Het zal duidelijk zijn dat de Ottomanen vanuit hun militair verloren positie veel moeite hebben gehad om een onderhandelingsresultaat te krijgen dat nog enigszins paste in hun wereldbeeld. Het verklaart ook het mislukken van de eerdere geheime onderhandelingen door hun, in Habsburgse ogen, onrealistisch hoge eisen.
Dat het verdrag toch tot stand kon komen is te danken aan een aantal factoren.
In de eerste plaats waren er de bemiddelaars. Het Ottomaanse rijk had geen gezantschappen in andere landen, en dus ook geen beroepsdiplomaten, terwijl andere mogendheden wel diplomatieke vestigingen in Constantinopel hadden [6] . Alleen de twee grote zeemachten Engeland en Holland onderhielden vaste diplomatieke betrekkingen met Constantinopel en zij hadden twee ervaren diplomaten, die ook nog vloeiend Turks spraken. De Engelse Lord Paget, voorheen ambassadeur in Wenen en nu in Constantinopel, en de Nederlander Jacob Colyer, die net als zijn vader namens Nederland ambassadeur in Constantinopel was, traden daarom als bemiddelaars op. Zo kon ook de sultan nog volhouden dat de Ottomaanse voorstellen niet door hem, maar door Lord Paget waren ingediend. [7]
Zij probeerden de Ottomanen voorafgaand aan de besprekingen in Karlowitz vertrouwd te maken met het principe “uti possidetis, ita possideatis”, vrij vertaald “wat je hebt mag je houden”. Dit betekende dat zij in principe bereid moesten zijn het definitieve verlies van gebieden te accepteren.
In de tweede plaats was de houding van de Ottomanen veranderd. Zij accepteerden, uiteraard met enige strubbelingen, de gelijkwaardigheid van partijen in het onderhandelingsproces. De Venetiaanse onderhandelaar Carlo Ruzzini zei er het volgende over: “It certainly was the object of admiration of the world aswell as a rare case in the memory of history to see the Turks willing to submit to negotiation as equals with others and to tolerate the slow formalities of that method”. [8]
Met het “uti possidetis” principe hadden zij echter meer moeite. Zij wilden Transylvanië terug, en zij vonden dat er ruimte moest zijn voor het bespreken van andere thema’s, zoals het ontruimen van bepaalde gebieden en het afbreken van vestingen. Het zonder meer aanvaarden van het “uti possidetis” principe zou neerkomen op een dictaat, en dat was onverenigbaar met de eer en de waardigheid van de sultan. Er moesten concessies gedaan worden door een van de andere partijen, ook al waren die ten opzichte van het grote geheel eigenlijk meer symbolisch.
In de derde plaats was de opstelling van de Habsburgers bepalend voor het verloop van de onderhandelingen, omdat zij als eerste aan de beurt waren om tot overeenstemming te komen. Toen zij geconfronteerd werden met de door de Ottomanen verlangde concessies op het “uti possidetis” principe toonden zij zich redelijk flexibel, en probeerden zaken uit te ruilen op basis van quid pro quo. Ook daarin toonden de Ottomanen zich taaie onderhandelaars, en uiteindelijk kregen zij van de Habsburgers als concessies op het “uti possidetis” principe een aantal kleinere gebieden, de sloop van een aantal Oostenrijkse forten en het Banat van Temesvar. Transylvanië moest de sultan echter definitief prijsgeven. Bovendien waren de grenzen alleen ruw vastgelegd, en zouden er na de onderhandelingen commissies op uit trekken om in het veld de grenzen precies vast te stellen. Dit bood de Ottomanen de gelegenheid om met handig manoeuvreren nog meer inbreuken op uti possidetis te realiseren. De betrekkelijke inschikkelijkheid van de Habsburgers werd hun dan ook tegengeworpen door de andere leden van de Liga die pas na hun aan de onderhandelingstafel kwamen. De afgevaardigde van Moskou Voznicyn formuleerde het als volgt: „die Deutschen stopften das Maul der Türken auf Kosten der Verbündeten“. [9]
De laatste factor voor het succes van de onderhandelingen waren de afspraken tussen de leden van de Liga en Rusland om gezamenlijk de Ottomanen te weerstaan. Weliswaar hadden zij belangrijke overwinningen behaald, maar hun tegenstander was nog steeds een formidabele superpower, die pas twee eeuwen later definitief zou worden uitgeschakeld. Er was wel onderling wantrouwen, want er werd opeenvolgend onderhandeld. Elke partij sloot dus zijn eigen akkoord met de vertegenwoordigers van de sultan, en de Venetianen waren daar de dupe van. Zij waren als tweede aan de beurt, maar de gesprekken liepen vast op de Ottomaanse eisen. Zij wilden geen enkel gesprek voeren over Dalmatië zolang de aanspraken op de Peloponnesos niet waren afgewikkeld. Dat ging het mandaat van Ruzzini te buiten, en hij moest overleggen met de senaat in Venetië. Het resultaat van de vertraging was dat de Habsburgers, die haast hadden (waar de Ottomanen trouwens handig gebruik van maakten), de Venetianen onder druk zetten. Uiteindelijk werd door de Habsburgers en de Polen een soort voorlopig akkoord over Venetië gesloten, waar Venetië binnen zes maanden in Wenen desgewenst over zou kunnen heronderhandelen! Het militair verzwakte Polen kwam er zelf, ook onder tijdsdruk van de Habsburgers, ook bekaaid vanaf. Toen de Russen tenslotte een tweejarige wapenstilstand ondertekenden kon de onderhandelingsnederzetting in Karlowitz worden afgebroken. [10]
Beknopt weergegeven was dit het resultaat van drie maanden onderhandelen: Oostenrijk kreeg gebieden die tegenwoordig een groot deel vormen van Hongarije, Kroatië en Slavonië. Het vorstendom Transylvanië kreeg een Oostenrijkse gouverneur. Polen kreeg Podolia terug, en Venetië kreeg Dalmatië en (tijdelijk) de Peloponnesos. De Turken mochten ook gebieden houden, namelijk (tijdelijk) het Banat van Temesvar, Walachije en Moldavië. [11]
Vrije handel en geloofsvrijheid voor de katholieken in Ottomaanse gebieden werden ook in het verdrag geregeld.
Toen het Habsburgse rijk bij het verdrag van Passarowitz in 1718 ook nog het Banat van Temesvar verkreeg, had het bijna zijn grootste omvang bereikt. Oostenrijk was na Karlowitz de Centraal-Europese supermacht geworden die het zou blijven tot en met de Eerste Wereldoorlog.
Conclusie
Het verdrag van Karlowitz betekende niet alleen het einde van de Ottomaanse expansie, maar ook de erkenning van gelijkwaardigheid van de christelijke mogendheden. Voor de Ottomanen was dit een geweldige krachttoer. De overwinningen in het verleden werden niet toegeschreven aan militaire kracht, maar werden gezien als een concrete bevestiging van de islam. Toen de feiten echter niet langer in overeenstemming waren met de religieuze theorie, zoals na de nederlagen in 1683 en 1697, moest er een uitweg gevonden worden.
De religieuze theorie kon niet worden losgelaten, want die gold voor de eeuwigheid en vormde het fundament van de Ottomaanse staat en de positie van de sultan. Voor de Ottomanen dienden de deels symbolische concessies daarom ter rechtvaardiging van het onderhandelingsresultaat.
Symbolen waren ook toen al belangrijker dan feiten! [12]
[1] Wikipedia, Battle of Zenta
[2] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: Ottoman attitudes towards peace making, Der Islam, Volume 51, issue 1 (jan. 1974), p. 135
[3] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: p. 131
[4] Uwe Becker: Kaiserliche Gesandschaften ins Osmanische Reich (1500 – 1740), http://www.osmanischesreich.de/geschichte/gesandschaften/
[5] Monika Molnár: Der Friede von Karlowitz und das Osmanische Reich. (In: Arno Strohmeyer, Norbert Spannenberger (Hrsg.): Frieden und Konfliktmanagement in interkulturellen Räumen. Das Osmanische Reich und die Habsburgermonarchie in der Frühen Neuzeit. Franz Steiner Verlag, Stuttgart 2013, ISBN 978-3-515-10434-0, S. 197–220.), pagina 4.
[6] Monika Molnár: p. 4,5
[7] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: p. 132
[8] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: p. 131
[9] Monika Molnár: pag. 15
[10] Monika Molnár: pag. 17
[11] Tekst verdrag (Engels): http://www.fas.nus.edu.sg/hist/eia/documents_archive/karlowitz.php
[12] Rifa’at Ali Abou-El-Haj: p. 136