In 2014 trokken Russische troepen de Krim binnen om het in te lijven bij Rusland. Als rechtvaardiging van deze actie verwees het Kremlin naar het proces van de onafhankelijkheid van Kosovo in 1999-2008. Deze blogpost stelt dat de diglossie in de taal van de internationale wetgeving hierin als strategie wordt gebruikt en biedt als alternatief een visie op de internationale wetgeving die de historische en politieke context als uitgangspunt neemt.
De internationale wetgeving (zowel bindend als niet-bindend) kan worden opgevat als een taal. Deze taal heeft zogenaamde ‘natives’, die de taal intuïtief begrijpen en toepassen, in dit geval het Westen, en ‘non-natives’ zoals Rusland, die de taal nog moeten aanleren (Dolidze, A. 2014, 8-9). Hiervoor moeten ze de regels en gedragingen van de natives overnemen. Enerzijds hebben ze een minderwaardige positie: afwijkingen van de wetgeving door de natives worden geaccepteerd als normaal. Afwijkingen van ‘non-natives’ zijn daarentegen fouten die gecorrigeerd moeten worden. Anderzijds hebben non-natives, door het leren van een andere taal, het voordeel van meertaligheid met de mogelijkheid om tussen beide talen te ‘code-switchen’ (ibid., 11). Deze tegenstelling kan leiden tot diglossie: tweetaligheid binnen een gemeenschap met een ‘hoge taal’ (het Westen, de elite) en een ‘lage’, ondergeschikte taal, van bijvoorbeeld Rusland (2014, 26).
Hudson (2018) bouwt hierop voort en analyseert het gebruik door Rusland van het zogenaamde ‘Kosovo-precedent’ als rechtvaardiging van het conflict op de Krim. Het Kosovo-precedent heeft twee functies: het rechtvaardigt het handelen van Rusland en ontkracht de bezwaren van het Westen tegen de Russische interventie. De interventie door de internationale gemeenschap in Kosovo in 1999 zou raakvlakken hebben met die van Rusland in de Krim omdat in beide gevallen de bevolking beschermd moest worden tegen een mogelijke genocide. Daarnaast wordt de afscheiding van Kosovo in 2008 gebruikt als rechtvaardiging van de annexatie van de Krim door het recht op zelfbeschikking boven territoriale integriteit te stellen. Rusland gebruikt dus de taal van de internationale wetgeving om de eigen acties op de Krim te rechtvaardigen. Tegelijkertijd is kritiek op Rusland onterecht aangezien het Westen bij de onafhankelijkheid van Kosovo in strijd met de bestaande verdragen uit 1999 handelden (Hudson, T. 2018). Deze diglossie binnen de internationale wetgeving gebruikt Rusland dus om de dubbele positie van zowel buitenstaander als deelnemer in te nemen die, wanneer dit politiek uitkomt, schakelt tussen deze twee posities (Hudson, T. 2018b).
Als alternatief hiervoor stel ik dat internationale wetgeving niet gezien moet worden als regels die strikte oordelen vellen over politieke conflicten en situaties, maar als een dialoog van internationale wetgeving met de politieke en historische context van het betreffende gebied. Dit lost diglossie op en politiek misbruik hiervan.
James Ker-Lindsays analyse van het conflict in Kosovo is een voorbeeld van deze opvatting (2015). De acties van 1999 en 2008 staan niet op zichzelf maar zijn deel van een historisch en geopolitiek discours . Wetgeving, machtsverhoudingen en politieke situaties hielden nauw met elkaar verband. Wetgeving werd bepaald door machtsverhoudingen en de politieke situatie, maar de wetgeving beïnvloedde op zijn beurt de acties van machthebbers en partijen. De veranderde politieke situatie rechtvaardigde dus dat in 2008, in tegenspraak met de afspraken van 1999, de onafhankelijkheid van Kosovo werd uitgeroepen (183-185).
Een vergelijking met het conflict op de Krim laat zien dat de politieke situaties dermate verschillen dat de interventie in Kosovo niet als precedent gebruikt kan worden. Kosovo kent een langdurige geschiedenis van separatistische bewegingen. In de geschiedenis van de Krim bestaan er daarentegen, afgezien van enkele incidenten, geen sterke separatistische bewegingen noch etnische conflicten (Ker-Lindsay, J. 2015, 177-178; Sasse G. 2007, 253). Terwijl bij Kosovo de grote etnische kloven niet door internationale interventie gestabiliseerd konden worden, werd de aanpak van de Krim door Oekraïne juist als voorbeeld gezien van democratie in een etnografisch opgedeelde regio (Ker-Lindsay, J. 2015, 183-184; Sasse G. 2007, 255). Het idee van een ‘Kosovo-precedent’ van de Krim is dus onterecht, omdat er geen sprake was etnische conflicten, politieke destabilisatie of sterke en langdurige separatistische sentimenten.
Binnen de internationale wet is sprake van een diglossie van ‘natives’ en ‘non-natives’. Deze diglossie wordt ingezet door Rusland om zijn militaire acties in de Krim te rechtvaardigen. Wanneer echter erkend wordt dat internationale wetgeving in dialoog is met de machtsverhoudingen en de politieke en historische context, lost deze diglossie op en biedt deze visie een kritisch antwoord op het misbruik van de wet voor politieke doeleinden.
Bronnen:
Dolidze, A. (2014). ‘The Non-Native Speakers of International Law: the Case of Russia’. Baltic Yearbook of international Law 2015.
Hudson, T. (2018a). ‘Verbal strategies from Kosovo to Crimea. Part One.’ Vekregen op 15 mei 2019 van https://imrussia.org/en/law/2910-verbal-strategies-from-kosovo-to-crimea.
Hudson, T. (2018b). ‘Verbal strategies from Kosovo to Crimea. Part Two.’ Vekregen op 15 mei 2019 van https://imrussia.org/en/law/2913-verbal-strategies-from-kosovo-to-crimea-part-two.
James Ker-Lindsay (2010) ‘The final Yugoslav issue. The evolution of international thinking on Kosovo, 1998-2005’. Van New perspectives on Yugoslavia : key issues and controversies. Dejan Djokić and James Ker-Lindsay, eds. London: Routledge, 2010
Sasse, G. (2007). The Crimea Question: Identity, Transition and Conflict. Harvard Institute, Cambridge.